Op jonge leeftijd kreeg ik dat mee. Het werd gezegd van een man en vader van een groot gezin. Zij woonde in een voor mij toen groot huis. Soms moest ik er wat bezorgen. Om het huis heen een hoog hek. Om bij de voordeur te komen en aan te bellen moest je eerst het hek door. Voor hun hond die achter hek losliep was ik erg bang.
De man reed wanneer ik hem zag met een model Puch-brommer. Meestal eind van de middag met een melkbus tussen zijn benen. Wat ik begreep had hij een paar koeien die hij ging melken. Tijdverdrijf schat ik nu in, om wat om handen te hebben. Wat bij te dragen in het gezin. Alle kleine beetjes zullen ook toen hun geholpen hebben. Eén van hun zonen, paar jaar ouder dan mij, treiterde mij soms bij het naar school lopen. Misschien afgunst bedenk ik mij nu. Wij woonde tenslotte best aardig. Mijn vader was als één van de weinigen HBO opgeleid en verdiende goed. Bekleedde ook best mooie positie in schoolbestuur en politiek.
“Die leeft van een uitkering, afgekeurd vanwege de rug, en zie hij kan wel een melkbus tillen.” Aan dit oordeel over deze man en vader, eenverdiener, denk ik nu vaak terug. Denkend aan dit oordeel heeft mij strijdbaar gemaakt niet op te geven na intensieve behandelingen Hodgkin met recidief. Tegen het advies van een deskundig bedrijfsarts in ben ik voor meer dan 100% doorgegaan. Nooit wil ik leven van een uitkering, een uitkering trekker zijn, om niets meer te mogen doen. Want de barmhartigheid van je naaste is onzeglijk hard, wreed soms, door ongehoord te oordelen.
De strijdt tegen het recht op uitkering heb ik 20 jaar volgehouden, toen was ik fysiek op. Het aanvragen van een beoordeling van mijn belastbaarheid voelde als het regelen van je levenseinde. En dan duurt het tweeënhalfjaar voor die wordt toegekend. Ben ik mijn eigen advocaat geweest om dat te bepleiten wat ikzelf nooit heb gewild: het recht op ‘Inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten’.
Nu spreek ik uit ondervinding wat die man en vader toen ook ondervond. Door je gezondheid uitgeschakeld te zijn. Geen actief deel meer van de maatschappij uit te maken. Wel willen, niet meer te kunnen. Zoekend hoe je nog nuttig kan maken, iets te doen kan hebben. Met als beloning meer te doen dan je naar belastbaarheid (aan)kan. En het gevolg van je wilskracht nog meer pijn te hbben of uitgeput te zijn. Dingen te zien die jij ook zou willen zonder het zelf meer te kunnen doen.
En als je wat, meer dan voor belastbaarheid handig is, doet klinkt het oordeel in mn hoofd: Kijk die leeft van ’n uitkering en zie hij kan wel…
Geschonden recht, grensoverschrijdend gedrag, zoals terecht de inval van Oekraïne, roept veel verontwaardiging op. Een enkele dader, velen zijn het slachtoffer. Wat geeft het slachtoffer op-recht dé erkenning?!
Elk slachtoffer van misbruik, van het geschonden recht, zoekt erkenning. Bij degene, die van het geschonden recht horen, is verontwaardiging. Vaak verbijsterd door het besef dat het hen ook had kunnen overkomen. Soms wordt in stevige bewoordingen de daad én de dader veroordeeld. Zonder onderscheid te maken tussen de daad én de dader als persoon. Waardoor het recht de dader als persoon wordt geschonken. Met als gevolg dat beiden betrokkenen de dader én het slachtoffer zijn.
De daad van de dader veroordelen hersteld nooit het geschonden recht. Proportionele straffen van de dader geven het slachtoffer geen erkenning. Wel de dader die verantwoordelijkheid erkent voor zijn daden. Die oprecht zegt ‘Het spijt mij’, laat zien dat wij allemaal mensen zijn. Vandaag dé dader, morgen hét slachtoffer!
De heer van de wijngaard gaat vijf keer naar de arbeidsmarkt om arbeiders te huren. In plaats van, zoals gebruikelijk, de rentmeester gaat de heer zelf. Vijf keer gaat de heer naar de markt om te zien of er arbeiders zijn die nog geen werk(gever) hebben gevonden. De heer huurt hen allen voor hetzelfde loon. Zelfs de arbeiders die hij roept een uur voor de eindtijd. De heer weet dat ook zij gezinnen hebben die in hun behoeften voorzien moeten worden. In opdracht van de heer betaald de rentmeester alle arbeiders uit. De laatste die gekomen zijn ontvangen eerst het loon, een penning. Daarna ontvangen de andere arbeiders die tot het werk in de wijngaard geroepen zijn. De eersten tot de laatsten, een penning. Niet het betaalde loon, maar de tijd dat er voor gewerkt is roept de eerste arbeiders vragen op. Hebben zij die eerder begonnen zijn niet de last en de hitte van de dag verdragen? Daarop antwoord de heer: ik doe u geen onrecht, zijn wij het niet eens geworden voor een penning? Ik wil deze laatste ook geven gelijk u. Is het mij niet geoorloofd met het mijne te doen, wat ik wil? Of bent u afgunstig omdat ik goed ben?
God is in Zijn soevereiniteit oneindig goed. Menselijke maatstaven vallen in het niet bij Zijn vrijmachtige belonende goedheid. Hij beloont niet de duur van de arbeidstijd in de wijngaard noch de menselijke prestatie. Hoort en beantwoord de mens Gods roepstem die God in Zijn uitverkiezing tot hem richt? Bij de één vroeg(er), bij de ander later. Geven wij bereidwillig gehoor als we Zijn stem horen? Dat de oproep de eersten vroeger ter ore kwam dan de laatsten is niet hun verdienste. Morren over de handelwijze van de Heer’ betekent dat men zo bezeten is van `rechtvaardigheid’ dat men God en Zijn goedheid niet meer ziet.
De rijke jongeling wilde niet komen, maar wij hebben alles verlaten en Zijn u gevolgd (Matth. 19). In deze gelijkenis kwam Jezus daarop terug. Uit genade worden wij zalig, niet uit verdienste, opdat niemand roeme (Ef. 2 vers 8). Want vele eersten zullen de laatsten zijn, en vele laatsten de eersten. De eersten zullen gelijk zijn aan de laatsten en de laatsten gelijk aan de eersten, allen hetzelfde beloond. Want wie in de Zoon van God geloofd heeft onverdiend uit genade het eeuwig, zalig leven.
Opgemerkt n.a.v. de gelijkenis van de arbeiders in de wijngaard – Matth. 20 vers 1 – 16
Ons beroepen op ‘men moet Gode meer gehoorzaam zijn dan de mensen’ (Handelingen 5 vers 29) en niet doen wat bevoegd gezag van ons vraagt heeft de schijn van vroom zijn. Het is echter niet anders dan ongehoorzaam zijn aan Gods vijfde gebod, ons onderwerpen aan die over ons gesteld zijn. Dat gedrag is Godonterend!
In het onderwerpen aan bevoegd gezag, aan hen die over ons gesteld zijn, vraagt God van ons om alleen Hem te gehoorzamen in ons geweten. Niemand, geen enkele macht op aarde, mag over onze consciëntie heersen. Anders dan wij willen en begeren te leven naar Gods wil. Daar waar onze wil zetelt zijn wijzelf bevoegd en verantwoordelijk. Niemand anders! Ook al proberen gezagdragers, sommigen ook in de kerk, wel over onze gewetens te heersen. Zij die oprecht geloven willen zich echter alleen door Gods Geest laten leiden en door niets anders.
Petrus en de apostelen lieten niet toe dat de getuigenis van hun geweten geknecht werd. Zij lieten zich niet de mond snoeren om niet in de Naam van Jezus te leren. Al roept ook het bloed van deze Mens, zoals bij Kain het bloed van Abel, van de aarde tot God. In het geweten van de Raad toen en nu bij ons mensen. Zij konden naar de getuigenis de Heilige Geest in hun geweten niet zwijgen en waren daarin Gode meer gehoorzaam dan de mensen. Alleen het geloof in de Zoon van God, Jezus Christus, maakt vrij van de roep van Zijn (offer)bloed.
In hun getuigenis stonden de apostelen niet op tegen bevoegd gezag of maakten dat gezag bij anderen verdacht. Zij erkenden, onderwierpen zich daaraan en gaven het van God gegeven gezag hun eer (1 Petrus 2 vers 17,18). Wel bleven zij waar dat kon alle dag, zoals in de tempel en bij de huizen, leren en Jezus Christus te verkondingen. Gode verheerlijkend!
Mijn moeder zong op zondagmorgen, als ik uit het raam keek naar de kerkgangers, meestal het versje:
Elke zondagmorgen als de kerkklok luidt,
Dan sta ik voor de ramen en kijk ik uit.
‘k zie de mensen komen,
Nu niet naar hun werk,
maar in hun beste kleren naar de kerk.
‘k zou zo graag eens meegaan,
maar ‘k ben nog te klein.
Moeder zegt: ‘t kan toch wel zondag zijn.
Dan gaat zij vertellen van de lieve Heer’
En leert mij een versje telkens weer.
Zo mag ik ook luist’ren naar des HEEREN stem.
‘t Is geen echte zondag zonder Hem.
Niet alleen als je klein bent, maar ook door beperkingen of wettige redenen kan de kerkgang belemmerd worden. Bij zichtbare gebreken is daar veelal begrip voor. Moeilijker wordt het als een beperking niet door anderen gezien of begrepen wordt. Terwijl toch het verlangen leeft om op te kunnen gaan. Je zou zo graag ook mee willen gaan.
Kerkgang, het wordt niet zelden vergeleken met de oudtestamentische offerdienst. De schaduwdienst wat heen wees op de Messias die komen zou. Het volkomen Offerlam, de Zoon van God, die de toegang open zou voor elk mens die in Hem geloofd. De tempel waar de priester stond om voor het volk te bidden, de lofprijzingen klonken en de mens God kon ontmoeten. Een Heilige plaats om de mens met God te verzoenen, samen in gemeenschap vrede met een verzoend God te ervaren. Zo zong David, van de opgang verstoken, over zijn verlangen: ‘Hoe branden mijn genegenheên, om ’s HEEREN voorhof in te treên. Mijn ziel bezwijkt van sterk verlangen’.
De Messias, Jezus Christus, is gekomen. Hij die door Zijn offer en opstanding niet alleen de verzoening heeft aangebracht, wij allen door Hem tot God kunnen komen, maar ook Zijn Geest heeft uitgestort. Die Geest die woning maakt in elk hart dat geloofd. Ons lichaam tot Zijn tempel maakt. Zodat waar twee, drie of meer in Zijn Naam vergadert zijn, Hij daar in hun midden is. Verlangen naar die gemeenschap met Gods kinderen geeft de begeerte om: ‘zou zo graag ook meegaan’.
Wat een zegen, genade van onze goede God, een moeder, vader, oppas te hebben die Hem kent en Hem zelf te leren kennen. Dan kan ’t thuis toch zondag zijn. Dan komt Gods Geest door de ander of, als ik alleen ben, in mijn hart door Zijn Woord vertellen van de goede God. Dan worden gezangen geleerd, gezongen. Dan klimt de lofzang in stilheid, of in het samen stemmen, tot Hem op. De plaats waar wij zijn wordt toch een ‘Huis Gods’. Want… ’t Is geen echte zondag Hem!
Waarvan het voorbeeld getuigd: De zielenzaal… een ‘Huis Gods’
Henk-Jan Koetsier,
Nunspeet, 9 januari 2021
‘Ik zie medewerkers die niet in hun kracht zitten, maar hun functie moeten behouden vanwege de vaste lasten die ze hebben’ Een losse opmerking uit een spontaan gesprek als managers onder elkaar. Een opmerking die bij mij is blijven hangen. Zag ik daarin misschien mijn situatie samengevat?
Samengevat
Hoe gaat dat als je jong bent. In mijn geval getrouwd. Na een aantal jaren een eigen woning gekocht. Zo’n hoog mogelijk lening om de aankoop te financieren. In de verwachting dat je inkomen groeit door periodieken. In mijn tijd werd de aankoop van een eigen woning gestimuleerd. Altijd beter dan huren want je bouwt vermogen op. Na jaren hadden we (vijf keer verhuisd) de woning, volledig verbouwd en opgeknapt naar onze smaak, om samen dachten we oud te zullen worden.
Ons (huwelijks)leven was – kort na ons trouwen – anders gegaan dan verwacht. Na ruim drie jaar huwelijk bleek ik ernstig ziek, kanker te hebben. De behandelingen die volgden hadden een positief resultaat, de kanker blijft weg. Alleen hebben we toen onvoldoende gerekend met de ‘gevolgschade’. Hoewel we goed op de hoogte waren, onderschat. Schade die met het ouder worden alleen maar meer voelbaar wordt en op alle levensgebieden belemmerd. Wat ik deed was negeren of overwerken. Gemakkelijk(er) als voor je omgeving ‘de schade’ niet zichtbaar is, zij jouw klachten (met uitzondering van mn vrouw) bagatelliseren. ‘Kom op je bent nog zo jong’. Tot je volledig uitgeput – voor de zoveelste keer – bij de huisarts zit en in tranen uitroept: “Minder gaan werken? Hoe moet en we dán (financieel) rondkomen?”
Het best samengevat: Wij zitten ‘vast in lasten’. Woning gekocht op een inkomen van een functie die mijn belastbaarheid te boven (b)lijkt te gaan. Dat heb ik nog tien jaar daarna volgehouden, een aantal andere banen verder en toen kwam het (zelf) inzicht. Mede door de opmerking van de betreffende manager die bleef hangen.
Rust beter dan werk
Met dat (voortschrijdend) inzicht mijn vrouw verteld dat ik om reden van de vaste lasten de aflopen 10 jaar heb volgehouden, overleefd. Dat had zij nooit zó begrepen. Toen haar de vraag gesteld of zij bereidt was mee te verhuizen om daarmee de vaste lasten te verlagen. We ons huis waar wij toen woonden (2-onder-één-kap) – met pijn in het hart – voor een redelijke prijs verkocht. De investering die wij hadden gedaan haalden kon de prijs die het opbracht niet vergoeden. Binnen 14 dagen hadden we een woning verkocht en een andere woning gekocht.
Wat viel er een last van ons af. De vaste lasten halveerden. Noodgedwongen leven van een uitkering is zelfs goed voor ons te doen. Wat blijkt ons uit ondervinding dat ‘rust beter is dan twee handen vol werk’. Dat gunnen we iedereen! Zeker degenen die ‘vast in lasten’ zit.
Verliesaversie
Waarom dat moeilijk is? Wij blijken als mens last te hebben van ‘verliesaversie’. Wat blijkt dat waar, ook als we om ons heen kijken. Wie wil opgeven wat hij of zij bezit? Het doet wat met je zijn. Wij vonden het niet gemakkelijk. Dat blijkt ook wel hoelang wij erover hebben gedaan om deze stap te zetten. Toch doen! Een stap(je) terug, minder vaste lasten, zodat je kan gaan doen wat je (nog) wel kan of altijd had willen doen. Het geeft zoveel rust en voorkomt overbelasting.
Ben je benieuwd hoe jij die – best moeilijke, emotionele – stap kan zetten? Of heb je een andere vraag om ook Bewust Verder gaan? Schroom niet om contact op te nemen!
Wat komt harder aan? De boodschap van de arts ‘U heeft kanker’ of de boodschap van je lichaam ‘U heeft geen (arbeids)vermogen meer’?
Als jongen wilde je graag werken. Zelf de kost verdienen. Jezelf en je gezin onderhouden. School was een noodzaak en het middel om zo snel mogelijk met een diploma op zak een goed salaris te verwerven. Nog goed weet ik dat het eerste salaris binnenkwam. Behalve voldaan van je werk ook beloont en een auto van de zaak. Daar kon je mee thuis en voor de dag komen.
Dan komt de dag waarop je de gevreesde boodschap krijgt ‘U bent ernstig of chronisch ziek’. Je voelde het misschien al wel aankomen. Je energie werd minder, het ging niet meer zoals je graag wilde. Je lichaam liet je in de steek. De arts was voorzichtig positief gestemd want ‘behandeling tot volledig herstel is de verwachting’. Je kreeg moed en werkte aan de behandeling voor meer dan 100% mee. Zocht alternatieven die het herstel positief beïnvloeden.
De behandelingen zijn achter de rug en/of de medicijnen goed ingesteld. Zo snel het lukt ben jij weer (gedeeltelijk) met werken begonnen. Zelf was ik twee maanden na de intensieve periode van bestralingen weer voor 100% aan het werk. Althans naar mijn overtuiging. Tot mijn bezoek aan de bedrijfsarts. Hij stelde mij eerst de vraag ‘hoe gaat het?’ en gaf toen zelf het antwoord ‘als arts vind ik dat jij nog niet 100% kunt werken’. Ik kreeg de keus voor de 20 uur (van de 40) die ik per week mocht besteden. Hoeveel geef je daarvan aan je vrouw en gezin? Met de toevoeging: “Zij hebben het de afgelopen periode erg zwaar gehad”. En hoeveel uur geef je aan je werk? Verslagen ging ik bij hem weg en zei tegen mijn manager ‘Ik mag niet meer werken’ in plaats van minder uur.
De goede ‘diagnose’ van de bedrijfsarts ben ik nooit meer vergeten. Tegengesteld daaraan heb ik jaren nadien gevochten met mijn lichaamskrachten om het meer dan 100% vol te houden. Meer dan ik kon er voor mijn gezin én werk te zijn. Dat laatste vooral ook om de zorg voor mijn gezin, maar ook de voldoening die werken mij geeft. Tot mijn lichaam ziek werd van uitputting en de boodschap gaf ‘Ik kan niet meer (werken)’. Het (arbeids)vermogen is op. Je bent arbeidsongeschikt…
Juridisch of arbeidsrechtelijk zijn daar goede definitie voor. “Volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur”. Je kunt niet meer verdienen wat gezonde personen met dezelfde arbeid gewoonlijk verdienen.
Persoonlijk betekend het dat ‘de (jongens)droom uiteen spat’. Jouw arbeidzame leven, het deelnemen aan de maatschappij lijkt voorbij. Verwarring, ontluistering, gedesillusioneerd. Het komt bovenop de eerdere teleurstellende werkelijkheid en ervaring dat jouw lichaam je in de steek laat.
Ondertussen wordt verwacht dat je meewerkt met instanties (werkgever en verzekering), volledig tegengesteld aan je gevoel of wil van dat moment, om je onvermogen tot arbeid objectief en medisch vast te stellen. Onvermogen of arbeidsongeschikt, het is het laatste waar jezelf naar verlangt.
Het einde van de jongensdroom?
Het zat hem, we noemen hem maar Robbert, het afgelopen half jaar niet mee. Na de verhuizing bleef de vermoeidheid aanhouden. En wat daarbij kwam, Robbert voelde een knobbeltje in z’n hals. Maar daar gaf hij liever geen aandacht aan. Ook z’n vrouw moest hier uit de buurt blijven.
Behalve aanhoudende vermoeidheid kwam daar een paar maand later ook een allergische reactie over heel z’n lichaam bij. Het zag er niet uit en jeukte verschrikkelijk. Leek erg op het hebben van de mazelen. Robbert zijn vervangend huisarts vroeg of hij het weekend misschien iets te veel had gedanst. Alleen was dat niet één van z’n favoriete bezigheden en kon het daar dus niet aan liggen. Met een paar dagen was het gelukkig over. Maar het nachtzweten, drijfnat van het zweet wakker worden, de vermoeidheid en opgezette klieren bleven wel.
Eind December toch maar weer eens naar ‘ome dokter’. Bij onderzoek bleek dat de klieren in de hals wel erg opgezet waren. De huisarts vertrouwde het niet en maakte, zo bleek hem later, een spoedafspraak bij de internist voor begin Januari.
Op de dag van de afspraak stond er nog een afspraak met een potentiële klant. De dag ervoor had Robbert daarom de afspraak met de internist verzet. Niet wetend dat het een spoedafspraak en hij ertussen was geplaatst. Want ja, een klant laten wachten waarmee een afspraak was gemaakt dat kan natuurlijk niet.
Terug van de afspraak met de klant ging Robbert even langs huis om de verwijsbrief te halen. Zijn vrouw kwam naar buiten gerend en vertelde hem dat het ziekenhuis had gebeld waar hij bleef. Mobiele telefoons waren er toen nog niet. Toen bleek hem dat het om een spoedafspraak ging die hij niet had mogen verzetten. Dat gaf toch wel een andere ‘kleur’ aan de afspraak.
Aangekomen bij de poli en wachtend op de arts las Robbert de zuil met folders. Vrijwel alle folders gingen over een vorm van kanker. Waar was hij terecht gekomen, zo vroeg hij zich af. Gedachten flitsen door zijn hoofd. Zelf dacht hij, en dat leek hem al erg genoeg, aan pfeiffer of zoiets. Maar kanker… daarvoor was hij toch te jong?
De internist onderzocht Robbert en merkte op dat de klieren in de hals wel erg opgezet waren. Direct stelde hij voor een punctie te doen. Terug in de spreekkamer, geschrokken door deze ontwikkeling, vroeg Robbert de internist: hoe lang heb ik nog te leven? Die vraag was natuurlijk te voorbarig, de uitslagen waren ook nog niet bekend, maar kwam wel voort uit zijn intuïtie en de vrees die hem beving. De uitslag kon weleens heel ernstig zijn.
En gevoel bedriegt je niet gauw zo bleek. Een vorm van lymfklierkanker was de uitslag. Verslagen wachten Robbert met z’n vrouw op het behandelplan. Van werken kwam niets meer. Met een klap stond hun leven stil! Hoewel gedreven even geen klantbezoeken. Zelf over-leven ging nu voor!