Doormaak met een ander zijn angst en nood, is zoals God Zijn kinderen troost
“TROOST, troost Mijn volk, zal uw God zeggen. Spreekt naar het hart van Jeruzalem, en roept haar toe dat haar strijd vervuld is, dat haar ongerechtigheid verzoend is, dat zij van de hand des HEEREN dubbel ontvangen heeft voor al haar zonden.”
Jesaja 40 vers 1-2
God spreekt hier Zelf door de profeet; want deze hoorde Zijn stem, en hij sprak niet een mensen woord, maar Gods Woord. Mensen kunnen zulke woorden niet verzinnen, als deze zijn: want zij vleien elkander wel, spreken van vrede, waar zij behoren de zonde te straffen; maar de armen zondaar opbeuren, kunnen zij niet; daarvoor zijn zij te hoogmoedig; zij slaan hem met de Wet en zeggen (Jesaja 65v5): “Houd u tot uzelf en naak tot mij niet, want ik ben heiliger dan gij.”
<…>
Het vertroosten is in de eerste plaats het betuigen, dat men mee-lijdt. Het woord in de grondtektst betekent eigenlijk: van angst en smart snel ademen, en dan verder met den lijdende die angst uitstaan; daardoor wordt degene getroost, dat degene verneemt, dat een ander zijn nood en zijn angst met degene doormaakt.
Spreekt nu de Heere: troost, troost Mijn volk, zo beveelt Hij aan Zijne boden: betuig hun Mijn medelijden en Mijn bekommernis; omdat Ik vrees, dat zij zullen bezwijken en vergaan. En wanneer hij zulk een medelijden heeft, moeten het Zijn boden ook niet hebben ? Zij zijn toch ook zondaren en kunnen slechts uit genade zalig worden. Daarom legt de Heere het hun in het hart, dat gelijk zij Zijne ontferming genieten, zij dezelve ook aan het arme volk verkondigen.
Spreekt naar het hart van Jeruzalem. Jeruzalem is de naam voor het volk van God, want de Heere heeft haar uitverkoren, en in die stad worden allen geboren en als burgers opgeschreven, die in hunn harten dat Woord vernemen: Ik ben de Heere, uw God. „Naar het hart,” wil de Heere dat men spreekt, dat zij opgebeurd wordt. Dat is, dat voor haar bij God nog genade te vinden is, dat Hij haar niet geheel verworpen heeft; dat zij door die genade vrede ontvangt, want dat is naar haar hart, hetwelk naar vrede verlangt. Zo kon de Heere te voren niet tot haar spreken, zolang zij haar zonde niet kende of wilde kennen. Maar nu, daar zij God rechtvaardigt, en naar Mijne genade verlangt, spreekt de Heere, waarom zal Ik haar die niet bewijzen? Zegt aan haar, dat de genade reeds lang gereed ligt, verworven door het bloed van Mijn Lam, hetwelk voor grondlegging der wereld geslacht is.
Opgemerkt bij: Troost, troost Mijn volk – Vier leerredenen – G.W. Locher, Herv. predikant